HET RAADSEL VAN TUNGUSKA

Mensen willen natuurverschijnselen verklaren. Maar sommige natuurverschijnselen laten zich niet zo gemakkelijk verklaren. Wanneer de wetenschap er niet onmiddellijk uitkomt, en de verklaring op zich laat wachten, komen de pseudo-wetenschappers en fantasten in actie. Dit is het relaas van bijna een eeuw hele, driekwart en halve waarheden, en een heleboel gefantaseer, voortgebracht door hetgeen er in de zomer van 1908 in Siberië (voor)viel.

In de vroege ochtend van 30 juni 1908 (17 juni volgens de oude Russische kalender) worden bewoners van Noordwest-China en Mongolië opgeschrikt door een lichtgevend object dat zich met grote snelheid langs de hemel verplaatst. Boven Rusland vliegt het object nu zo laag, dat het met bulderend geraas gepaard gaat. Als het dan even later achter de horizon is verdwenen, stijgt er een zwarte rookwolk op, waaruit een enorme steekvlam te voorschijn komt, die gepaard gaat met een hevige hittestraling. Hierna volgt het geluid van zware explosies. Huizen staan op hun grondvesten te schudden, mensen en dieren worden omvergeworpen. Een machinist van de Trans-Siberische spoorweg, zo’n zeshonderd kilometer van de plaats des onheils verwijderd, brengt onmiddellijk zijn trein tot stilstand als hij tot zijn ontzetting ziet dat de spoorbaan hevig trilt. Op sommige plaatsen valt een zwarte regen. Geen wonder dat menigeen denkt dat de wereld vergaat.

Het vliegend object komt neer in een vrijwel onbewoond gebied. Er vallen dan ook geen doden. Maar in de hele wereld is te merken dat er iets vreemd is gebeurd. Seismografen in verschillende steden pikken de trillingen op. Verstoringen in het aardmagnetisch veld worden waargenomen. De zonsop- en ondergangen zijn opvallend fel gekleurd. De eerste nachten wordt het niet helemaal donker. Vooral uit Europa komen berichten over "witte nachten", hoewel de lucht eerder allerlei tinten lichtgroen, geel en roze vertoont. In Nederland wordt op 30 juni melding gemaakt van "een golvende massa" boven de horizon. In Londen denken sommigen dat er een grote brand woedt in het noorden van de stad. In Antwerpen lijkt na zonsondergang de hemel in brand te staan.

Een verklaring voor de verschijnselen is er niet, en de seismische trillingen worden toegeschreven aan een aardbeving. In Rusland zelf heeft men in de eerste jaren van de twintigste eeuw al genoeg aan het hoofd, en verder onderzoek blijft hoegenaamd uit. Pas in 1921 wordt de draad weer opgepikt. De mineraloog Leonid Kulik, die zich speciaal voor meteorieten interesseert, krijgt krantenberichten onder ogen, waarin gewag wordt gemaakt van een grote meteorietinslag in Siberië in 1908. Kulik begint nu systematisch oude kranten door te nemen. Hij krijgt meer en meer de indruk dat er een bijzonder grote meteoriet is neergekomen. In dat geval zou het niet ondenkbaar zijn dat grote delen ervan de aarde zouden hebben bereikt. Aangezien veel meteorieten kostbare metalen bevatten, is er hier zelfs sprake van een mogelijk winstgevend mijnbouwaspect, iets waar de jonge Sovjetstaat wel oren naar heeft.

Hetgeen Kulik te weten komt doet hem besluiten nog datzelfde jaar een expeditie naar het gebied uit te rusten. Afgaande op de krantenberichten zou dit in de buurt van Kansk, een stadje aan de Transsiberische spoorweg, moeten zijn. Aangekomen in Kansk begint hij de plaatselijke bevolking te interviewen. Door middel van een vragenlijst, die hij rond laat gaan in de omgeving van het stadje, komt hij tot de slotsom dat het inslagpunt heel ergens anders moet worden gezocht, mogelijk in het stroomgebied van de Steenachtige Tunguska, zo’n 600 km noordelijker. Helaas kan hij zijn zoektocht pas zes jaar later een vervolg geven, maar hij is vastberaden de meteoriet te vinden.

Kulik gaat in de tussentijd door met het verzamelen van ooggetuigenverslagen, die hij krijgt toegestuurd door wetenschappers die werkzaam zijn in het gebied. Een van de meest indrukwekkende verslagen is dat van de Evenk Il’ja Potapovič Ljučetkan en de weduwe van zijn broer Ivan, Akulina. Akulina vertelt hoe een stormwind hun čum (tent) vernietigde en het bos eromheen in brand vloog. Ivan was zo’n veertig meter ver weggeslingerd, maar hield er slechts een gebroken arm aan over. Bomen lagen omver, en de bomen die nog stonden waren ontdaan van hun loof en vele takken. Alles was verschroeid: bladeren en mos stonden in brand. De čum stond ongeveer 40 km van het inslagpunt af.

De broers Čučanča en Čekaren bivakkeerden op dat moment zo’n 30 km van Akulina en Ivan af, die ze de vorige dag nog hadden bezocht. Ook zij bevonden zich ongeveer 40 km van het inslagpunt. Ook zij voelden een zware slag, waarna ook hun čum de lucht invloog. Vijf zware ontploffingen volgden. Čučanča vertelt:

"Opeens werd het boven de heuvel, waar het bos al omgevallen was, heel erg licht, en, hoe moet ik het zeggen, alsof er een tweede zon was verschenen, Russen zouden zeggen dat het onverwachts oplichtte, het deed pijn aan mijn ogen en moest ze zelfs bedekken. Het leek op wat de Russen bliksem noemen. En opeens weer een agdylljan, een zware donder. Dat was de tweede slag. Het was een zonnige ochtend, zonder wolken, onze zon scheen helder als altijd, en opeens was daar een tweede zon!"

Met behulp van de verschillende ooggetuigenverslagen en seismische gegevens bepaalt astronoom A.V. Vosnesenskij in 1925 de baan en het vermoedelijke inslagpunt van het object. De baan zou globaal van zuid naar noord zijn geweest, en het inslagpunt ten noorden van de factorij Vanavara aan de Steenachtige Tunguska. Het was dan ook in deze streek dat Kulik in 1927 zijn zoektocht naar het inslaggebied voortzette. In Vanavara zelf tekende Kulik ook nog verslagen op van de plaatselijke bevolking. Factorijbewoner Semënov, die rustig voor zijn huis zat die morgen, vertelt:

"(…) opeens, in het noorden, (…) spleet de lucht in tweeën, en hoog boven het bos leek de hele noordelijke hemel met vuur bedekt te zijn. Op dat moment voelde ik een grote hitte, alsof mijn hemd in brand gevlogen was; deze hitte kwam uit het noorden. Ik wilde mijn hemd uittrekken en weggooien, maar op dat moment was er een knal in de lucht, en een enorme klap was te horen. Ik werd ongeveer drie sažen (zeven meter) weggeslingerd en verloor het bewustzijn (…) De klap werd gevolgd door het geluid dat leek op stenen die uit de lucht vallen, of op kanongebulder. De aarde beefde, en ik bedekte, liggend op de grond, mijn hoofd, omdat ik bang was dat er stenen op zouden vallen."

Kulik kan Il’ja Potapovič ertoe bewegen zijn gids te zijn op zoek naar het inslaggebied. Andere Evenken hebben hier grote bedenkingen tegen. Sommigen weigeren zelfs met Kulik over het gebeurde te praten, en enkelen ontkennen het geheel. Er blijkt een behoorlijk taboe op de gebeurtenis te liggen: veel Evenken zien het als een straf van Ogdy, hun vuurgod, die weer zal toeslaan als het gebied binnengedrongen zal worden.

De eerste aanblik die het landschap bied als Kulik de zone van de verwoestingen binnentreed is overweldigend: tot zover het oog reikt zijn de bomen omvergedrukt, allemaal liggend in één richting, nl. van het inslagpunt af. Alleen in sommige laagten, die redelijk beschut liggen ten opzichte van het inslagpunt, staan nog bomen overeind. Alles is verschroeid. Het is duidelijk dat dit niet tengevolge van een bosbrand, maar door hittestraling is geschied. Als Kulik verder het gebied wil binnendringen, begint Il’ja Potapovič tegen te sputteren. Kulik moet terug naar Vanavara, maar keert spoedig terug met andere gidsen. Hij verwacht in het centrum van het verwoeste gebied een grote krater te vinden, maar tot zijn stomme verbazing ziet het er daar heel anders uit: in het centrum van het gebied met de radiaal naar buiten gevallen bomen ligt een gebied waar de bomen nog overeind staan! Wel zijn deze bomen geheel van bladeren en takken ontdaan, en alleen de geblakerde stammen staan nog overeind. Dit gebied krijgt later de aanduiding "telegraafpalenbos". Kulik vindt wel een aantal kleine poelen in het aangrenzende moeras die hij voor kraters houdt. Dit blijken later echter natuurlijke verlagingen in het landschap te zijn. Van de enorme meteoriet is geen spoor te bekennen. In de volgende jaren bezoekt Kulik nog enige malen het gebied, maar hard bewijs voor zijn meteoriettheorie in de vorm van een deel van de meteoriet zelf heeft hij nooit kunnen vinden.

In de jaren dertig vormt zich een andere theorie. Het Tunguska-object zou een kleine komeet zijn geweest. De kern van kometen bestaat uit gruis en stof, bijeengehouden door ijs van water, methaan en ammoniak. Dit zou eventueel verklaren waarom er nooit iets van het object is teruggevonden. De komeet zou op ongeveer 7,5 km hoogte zijn ontploft, waarna de meeste bestanddelen zouden zijn verdampt. Een komeet wordt ook altijd gevolgd door een enorme staart van kosmische stofdeeltjes, die altijd van de zon af is gericht, en die verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de lichtverschijnselen in de nachten na de inslag. Ook het tijdstip van inslag, de ochtend, is niet karakteristiek voor meteorieten. De ochtendzijde van de aarde bevindt zich aan de voorzijde, ten opzichte van de rotatiebeweging om de zon, zodat het object tegen deze rotatie in zou hebben moeten vliegen. Meteorieten slaan meestal in op de avondzijde van de aarde, en halen de aarde als het ware in. Kometen kunnen wel uit andere hoeken tevoorschijn komen. Dit object zou, vanuit de aarde gezien, uit de richting van de zon gekomen zijn, waardoor het pas relatief laat werd opgemerkt op aarde.

Tot zover de wetenschap. De enorme verwoestende kracht van het Tunguska-object wordt aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in perspectief geplaatst door de atoombommen op Hirosjima en Nagasaki. Met name het verblindende licht en de sterke hittestraling blijken bijzonder sterk overeen te komen met de verschijnselen die optreden bij kernexplosies. Hoe is echter een nucleaire explosie te verklaren in 1908? Het is de Russische sciencefictionschrijver Aleksandr Kazancev die met zijn verhaal Vzryv ("De Explosie") uit 1946 aan de basis staat van een nieuwe theorie. In Vzryv laat Kazancev een buitenaards ruimteschip met kernaandrijving neerstorten in de taiga van Siberië. Een boeiend plot voor een SF-verhaal, maar daar blijft het niet bij. Twee vooraanstaande natuurkundigen, Aleksej Zolotov en Feliks Zigel’, omarmen de theorie en beginnen in alle ernst te opperen dat er op die ochtend in 1908 inderdaad een nucleair ruimteschip in moeilijkheden is geraakt en ontploft. Vooral Zigel’ maakt in de vijftiger jaren furore in Moskou door zijn populair-wetenschappelijke lezingen in het Moskouse planetarium. Lezingen als "Is er leven op Mars" en "De meteoriet van Tunguska" genieten een kolossale populariteit. De lezing over Tunguska is met zorg geënsceneerd: begonnen wordt met een zogenaamd spontane dialoog met toevallige bezoekers, waarbij een acteur een militair speelt, die bevestigt dat de explosie van Tunguska op die van Hirosjima lijkt. Vervolgens worden de "echte" toeschouwers in de discussie betrokken. De populariteit van de lezingen blijkt uit het feit dat enige metrohaltes voor het planetarium er al mensen staan die entreebewijzen willen overkopen van de bezoekers. Zigel’ wordt later docent aan het prestigieuze Moskouse Luchtvaartinstituut (MAI), waar zijn specialiteit steeds meer de kant van het UFO-onderzoek uitgaat (hij wordt wel "de vader van de Russische ufologie" genoemd).

Zoals gezegd gaan de voorstanders van de ruimteschiptheorie uit van een nucleaire explosie. Zigel’ noemt de hittestraling, de grote kracht van de explosie ten opzichte van de relatief lage snelheid van het object (het werd immers waargenomen), de verhouding van de stralingsenergie tot de totale energie van de explosie, de versnelde plantengroei in het gebied van de catastrofe, en de verhalen van Evenken dat hun rendieren vreemde schurftachtige aandoeningen vertoonden na de catastrofe. Ook de verstoringen in het aardmagnetisch veld zouden op een kernexplosie kunnen wijzen. Nu is een kernexplosie een natuurlijk fenomeen, dat slechts sinds de Tweede Wereldoorlog door mensen opgewekt kan worden. In de ruimte komen nucleaire processen veelvuldig voor. Voor de ruimteschiptheorie zijn dus aanvullende bewijzen nodig. Die meent men te kunnen vinden in de onregelmatige vorm van het verwoeste gebied ten opzichte van het epicentrum. Volgens Zigel’ werd de exploderende kern omgeven door een niet-exploderend omhulsel. Verder worden de tegenstrijdige ooggetuigenverslagen over de koers van het object in de vlucht uitgelegd als bewijs dat het object kort voor inslag van koers zou zijn veranderd! Andere spannende argumenten voor deze theorie zijn het feit dat de inslag plaatsvond in vrijwel onbewoond gebied, wat voor de "mens"lievendheid van de marsmannetjes zou moeten pleiten, en de mogelijkheid dat men op zoek was naar zoet water voor hun dorre planeet, en het op het Bajkalmeer gemunt zouden hebben, qua inhoud een van de grootste zoetwatermeren op aarde.

Natuurlijk werd deze theorie weggehoond door de meeste wetenschappers, die niet zozeer iets tegen een nucleaire verklaring hadden, maar wel moesten aanzien hoe Kazancevs ruimteschip de wetenschap binnenzeilde. Het is overigens goed mogelijk dat subnucleaire temperaturen zogenaamd "nucleaire" effecten kunnen teweegbrengen. Een verhoogde radioactiviteit in het gebied is nooit aangetoond. Versnelde plantengroei is een normaal verschijnsel na bosbranden. Ook de koerswijziging van het object hangt in hoge mate af van de accuratesse van de ooggetuigeverslagen en de interpretatie ervan. In Rusland echter, waar populair-wetenschappelijke publicaties een enorme invloed uitoefenden, geniet de ruimteschiptheorie nog steeds een zekere aanhang. Natuurlijk waren in de rest van de wereld ufologen en Von Däniken-adepten er als de kippen bij om de theorie voor hun karretje te spannen, hetgeen de reputatie van de ruimteschiptheorie nog meer onderuit haalde. Andere, minder spannende (want niet van buitenaards leven uitgaande) theorieën staken nu de kop op: de minizwartgattheorie en de antimaterietheorie. In het eerste geval zou de aarde zijn geraakt door een mini zwart gat, in het andere door een brok antimaterie. Een zwart gat zou bij het treffen van de aarde een dergelijke catastrofe hebben kunnen veroorzaken, maar daarna dwars door de aarde schieten en deze ergens anders weer verlaten. Er is echter geen enkele waarneming gedaan bij een eventueel uittredingspunt, dat ergens in de Atlantische Oceaan gezocht moet worden. De antimaterietheorie verklaart het ontbreken van overblijfselen: als materie en antimaterie elkaar raken, worden beide vernietigd zonder een spoor achter te laten. Maar een dergelijke gebeurtenis zou moeten kunnen worden aangetoond door een verhoogde concentratie van de koolstof-14 isotoop in het gebied. Ook dit is nooit afdoende aangetoond.

Maar de gekste theorie die de ronde doet heeft alles te maken met een vermeende proef van de Amerikaanse natuurkundige Nikola Tesla. Deze, van oorsprong Servische, wetenschapper is een zeer controversiële persoonlijkheid, die genialiteit paarde aan een anekdotische excentriciteit. Tesla experimenteerde met het draadloos overbrengen van energie, en er gaan verhalen dat hij werkte aan een "dodende straal", die op grote afstand objecten kon doen vernietigen. Voor zijn experimenten had hij een laboratorium met toren gebouwd op Long Island, bij New York, Wardenclyffe genaamd. Rond 1908 was Tesla nogal wanhopig. Zijn proefnemingen waren niet al te succesvol, en zijn financiële situatie was verre van rooskleurig. Als hij de wereld zou kunnen overtuigen van zijn dodende straal was hij binnen. Het verhaal gaat dat hij zijn straal richtte op een gebied nabij de Noordpool, waar op dat moment Robert Peary pogingen ondernam om dit punt te bereiken (Peary zou daar het volgende jaar ook in slagen). Als Peary ooggetuige zou kunnen zijn van de uitwerking van Tesla’s straal, en daarvan gewag zou maken, was Tesla’s kostje gekocht. Tesla overschoot zijn doel echter ruimschoots, en in plaats van het pakijs in de Noordelijke IJszee trof de straal de streek aan de Steenachtige Tunguska (Wardenclyffe, de Noordpool en het Tunguska-inslaggebied liggen ongeveer in elkaars verlengde). Aldus deze theorie, die nog regelmatig opduikt in publicaties en op internet. De theorie lijkt voornamelijk geënt op de verhalen van de zonderling Tesla, die elk jaar op zijn verjaardag kond deed van zijn nieuwste uitvindingen, wat vaak met een flinke korrel zout genomen moest worden. Ook al heeft Tesla een aantal opzienbarende ontdekkingen en uitvindingen gedaan waar de wereld nu nog steeds baat bij heeft, met het klimmen der jaren begon de excentriciteit het duidelijk te winnen van de wetenschap. Zijn al dan niet verwerkelijkte uitvindingen spreken nog steeds tot de verbeelding.

Wat gebeurde er op 30 juni 1908 om 7.17 uur op de bewuste plek nabij Vanavara? We weten het nog steeds niet zeker. De komeettheorie heeft lang de beste papieren gehad, en lange tijd dacht men dat het een deel van de komeet van Encke betrof. Maar ook de meteoriettheorie is nog steeds nadrukkelijk in zicht. Het zou in dit geval een stenige meteoriet betreffen, die op zo’n acht kilometer hoogte zou zijn ontploft. Een metalige meteoriet zou de val hebben overleefd en een krater hebben geslagen.

Of toch een ruimteschip, een zwart gat, een brok antimaterie, of een dodende straal? Of, waarom ook niet, de vuurgod van de Evenken...

Verschenen in Novogvardeec jg. 8, nr. 2 (30), april 2001

Terug naar beginbladzijde
Terug naar inhoudsopgave